zij - zijn
- zij
- zij aaide over zijn bol
- zij aan zij
- zij antwoordde met klankloze stem
- zij at weinig
- zij azen op een fooitje
- zij bedoelt daar geen kwaad mee
- zij bedriegt haar man met een collega
- zij beeldt zich in dat …
- zij beet haar lippen stuk
- zij begint er juist in te komen
- zij begonnen te wanhopen
- zij bekleedt een toppositie
- zij bereikte wat ze zich voorgenomen had
- zij beweerde onschuldig te zijn
- zij bewegen zich op het gebied van de elektronica
- zij bleef achter met drie kinderen
- zij bleef de hele middag aan de telefoon hangen
- zij bleef net zo lang zaniken tot hij het haar gaf
- zij blijft aan als minister
- zij boffen ook nooit eens
- zij boog zich over het ledikantje
- zij bulkt van het geld
- zij communiceren over de mobilofoon
- zij dacht aldoor dat …
- zij danst perfect
- zij deden alles zonder de anderen erin te betrekken
- zij deden braaf alles wat hun werd opgedragen
- zij deed niets dan praten
- zij deed zoals haar was bevolen
- zij deelde mijn zienswijze niet
- zij denkt er nu anders over
- zij die het kunnen weten zeggen …
- zij die ons het meest dierbaar zijn
- zij doen niet voor elkaar onder
- zij doet alles met veel zwier
- zij doet het (maar) al te graag
- zij doet het hare
- zij doet maar zo
- zij draaide het hoofd af